Statenvertaling
En Jésua, de zoon van Józadak, maakte zich op, en zijn broederen, de priesters en Zerubbábel, de zoon van Sealthiël, en zijn broederen, en zij bouwden het altaar des Gods van Israël, om daarop brandofferen te offeren, gelijk geschreven is in de wet van Mozes, den man Gods.
Herziene Statenvertaling*
Jesua, de zoon van Jozadak, stond op met zijn broeders, de priesters, en Zerubbabel, de zoon van Sealthiël, met zijn broeders, en zij herbouwden het altaar van de God van Israël om daarop brandoffers te brengen volgens wat geschreven staat in de wet van Mozes, de man Gods.
Nederlands Bijbelgenootschap 1951**
En Jesua, de zoon van Josadak, met zijn broeders, de priesters, en ook Zerubbabel, de zoon van Sealtiel, met zijn broeders, maakten zich op en bouwden het altaar van de God van Israël, om daarop brandoffers te offeren, zoals voorgeschreven is in de wet van Mozes, de man Gods.
King James Version + Strongnumbers
Then stood up H6965 Jeshua H3442 the son H1121 of Jozadak, H3136 and his brethren H251 the priests, H3548 and Zerubbabel H2216 the son H1121 of Shealtiel, H7597 and his brethren, H251 and builded H1129 ( H853 ) the altar H4196 of the God H430 of Israel, H3478 to offer H5927 burnt offerings H5930 thereon, H5921 as it is written H3789 in the law H8451 of Moses H4872 the man H376 of God. H430
Updated King James Version
Then stood up Jeshua the son of Jozadak, and his brethren the priests, and Zerubbabel the son of Shealtiel, and his brethren, and built the altar of the God of Israel, to offer burnt offerings thereon, as it is written in the law of Moses the man of God.
Gerelateerde verzen
Zacharia 3:1 | Zacharia 6:11 | Numeri 28:3 - Numeri 28:31 | Haggaï 2:2 - Haggaï 2:4 | 2 Kronieken 6:6 | Nehémia 12:8 | Psalmen 78:68 | Lukas 3:27 | Ezra 2:2 | Nehémia 12:1 | Haggaï 2:23 | Haggaï 1:14 | 1 Kronieken 3:19 | Éxodus 20:24 - Éxodus 20:25 | Zacharia 4:6 - Zacharia 4:10 | Matthéüs 1:12 - Matthéüs 1:13 | Haggaï 1:12 | Zacharia 3:8 | 1 Kronieken 3:17 | Deuteronomium 12:5 - Deuteronomium 12:7 | Haggaï 1:1 | Haggaï 2:21